Gedeelte uit: Maatstaf. Jaargang 17(1969-1970) Het betreft de christelijke dichter Ido Keekstra, die ook op tamelijk jonge leeftijd debuteerde, sterk beïnvloed door Rilke, die in de vooroorlogse jaren trouwens een grote invloed op de Nederlandse literatuur uitoefende, dus ook op de Groningse dichters, met name o.m. op (behalve Keekstra) Kuipers en Eekhout. Ido Keekstra bleef, na zijn aanvankelijk eventjes produktieve inzet, een dichter van weinig woorden. Hij verhuisde later naar Delft, waar hij als chef van de afdeling Documentatie bij de Koninklijke Ned. Gist- en Spiritusfabriek werkte. Op 27 november 1965 kwam hij, samen met zijn vrouw, door een auto ongeluk om het leven kwam. Wim Hazeu, die de postume verzamelbundel van Keekstra inleidde, veronderstelt dat Keekstra, wat zijn dood betreft, ‘met de genade meegewerkt’ heeft. Het is in elk geval zeker, dat Keekstra op een griezelig symbolische wijze door zijn tragisch einde gebiologeerd werd. Reeds jaren tevoren maakte hij in zijn dagboek aantekeningen over auto-ongelukken. Zo in 1963: ‘Ik (in een droom) reed met een grote auto. Ik meende dat het sneeuwde. Ik wilde niet stoppen... ik sloeg met de auto over de kop...’ Zijn laatste, niet afgemaakte gedicht luidt: ‘Misschien kom ik niet weer, geen mens kan zeggen tot morgen, want de dood kan dat weerleggen.’ Een vriend en generatiegenoot van Keekstra was Martin Leopold (pseudoniem voor M. Kloostra), die zijn schuilnaam uit bewondering voor de grote Leopold aannam.